Arlidge, M.J. | Piep zei de muis

24762_565eba954e6fd_24762Na een daverend debuut met zijn thriller Iene Miene Mutte vestigde M.J. Arlidge in een keer zijn naam. Met deel 2, Piep zei de muis, haalt hij het wat mij betreft niet. Zoals zo vaak bij goed onthaalde thrillers met een vast hoofdpersonage komt er een Britse crimeserie met inspecteur Helen Grace. Gegarandeerd dat zo’n serie een succes wordt. Want spanning bevat het boek wel degelijk. Desondanks heb ik geen moment op het puntje van mijn stoel gezeten. Ik heb er alles bij elkaar genomen een heel twijfelachtig gevoel bij. Een klein beetje een vieze smaak in mijn mond. En dat had ik van tevoren niet verwacht.

Opvallend in deze thriller is dat enkele personages zich gekweld voelen door de omstandigheden, door het verleden. Gekwetst, soms met schuld beladen, worstelen ze zich door het heden heen. Ze ondergaan pijnlijke handelingen om zichzelf te straffen: soms fysiek lijden, soms psychisch lijden. Zo ook inspecteur Helen Grace. (Grace betekent genade!) Haar zus Marianne, die een schokkende rol speelt in deel 1 Iene Miene Mutte, is dood. Dit feit achtervolgt Helen, evenals andere politiemensen. Ze ondervinden nog dagelijks de schade die is toegebracht door de gebeurtenissen in dat eerste deel.

Maar tot rust komen is er niet bij. Er is een seriemoordenaar actief, een vermoorde man wordt gevonden in een smerig vervallen huis, afwerkplek van de hoeren in die buurt. Je wilt daar nog niet dood gevonden worden… Na de eerste moord wordt het hart van het slachtoffer thuis afgeleverd. Een intense woede heeft zich meester gemaakt van de dader. Waarom? En wat doen de slachtoffers, vaders van gezinnen, bij hoeren? Wat is het duistere motief achter de opzienbarende moorden? Tegen het einde van het verhaal komen de inspecteur en de dader lijnrecht tegenover elkaar te staan in een tragische finale. Ingrediënten die zich bij uitstek lenen voor een geraffineerd plot en dito spanning. En toch… het lukt allemaal net niet.

Na een moeizame start en zonder voorkennis van deel 1 komt het verhaal langzaam wat op gang. Door de zinsbouw, de dialogen, het voortdurend teruggrijpen naar het verleden door de personages wordt de vaart er echter geregeld uitgehaald. Ik kan me ook niets voorstellen bij een politie-inspecteur die zich in de avonduren vermaakt bij een SM-meester. Het is gewoon ongeloofwaardig. Nog afgezien van het feit dat ik me niet kon inleven in de hoofdpersoon. Ze blijft teveel op afstand. Dit ‘unheimische’ gevoel overheerst toch tijdens het lezen van dit verhaal. Als je deel 1 niet kent, dan wordt het plot van deel 1 weggegeven in deel 2. Dat is ook niet heel netjes. Het is de kunst zo’n verhaal neer te zetten dat je deel 1 ook na deel 2 kunt lezen. Dat hoef je nu niet meer te doen.

Eerlijk is eerlijk, ondanks de fundamentele kritiek die ik heb, heeft het boek wel spanning, heeft het een prachtige voorkant met een sinistere ondertitel en zie je ergens ook wel uit naar een nieuw boek van Arlidge. Hopelijk weet hij me dan wel te overtuigen.

Schmidt, Annie M.G. | Die van die van u

Annie MG Schmidt - Die van die van u - grootHet is wonderlijk hoe men door kritisch te zijn ten opzichte van een elite juist opgenomen kunt worden in diezelfde elite. Als Schmidt ernaar zou hebben gestreefd, was dat waarschijnlijk juist niet gelukt. Want zeker haar eerste gedichten (1947-1950) zijn schattig, maar zelden ontroerend. Grappig-kritisch, maar nooit wereldveranderend. Mooi woordenspel, maar nooit beeldschoon.

Neem bijvoorbeeld het gedicht ‘En nu de natuur in‘. Het begint met de opmerking dat de dichter studeert als biologe, maar daarna komt een bijzonder luchthartig stukje prietpraat waarin nog wel de namen van allerlei flora en fauna genoemd wordt, maar wat toch vooral het meest weg heeft van een parodie op het werk van Gezelle. Als men het zo bekijkt, zit het tegen een sarcastische imitatie aan. Ook het gedicht ‘Leeszaal‘, dat opent met de zin van Kloos: ‘Ik ben een god in ‘t diepst van mijn gedachten,’ om te vervolgen met ‘maar in de bibliotheek een volontair’. Puur satire. Je moet er van houden.

Het is dan ook het leukst om enkele gedichten uit de eerste periode te lezen en dan ineens naar het einde te gaan, waar men gedichten vindt als ‘Op een mooie pinksterdag‘.

Op een mooie Pinksterdag
Als ‘t even kon
Liep ik met m’n dochter aan het handje in het
parrekie te kuieren in de zon
Gingen madeliefjes plukken,
eendjes voeren,
eindeloos.
‘Kijk nou toch, je jurk wordt nat,
je handjes vuil,
en papa boos.’

Vader was een mooie held.
Vader was de baas.
Vader was een duidelijke mengeling van Onze
Lieve Heer en Sinterklaas.
‘Ben je bang voor ‘t hondje?
Hondje bijt niet.
Papa zegt dat hij niet bijt.’
Op een mooie Pinksterdag
met de kleine meid.

Als het kindje groter wordt,
rosie in de knop,
zou je tegen alle grote jongens willen zeggen:
‘handen thuis en lazer op.’
‘Hebbu dat nou ook meneer?’
‘Jawel, meneer,
precies als iedereen.
Op een mooie Pinksterdag
Laat ze je alleen.’

Morgen kan ze zwanger zijn.
‘t Kan ook nog vandaag.
‘t Kan van de behanger zijn
of van een Franse zanger zijn
of van iemand uit Den Haag.
Vader kan gaan smeken
en gaan preken
tot hij purper ziet.
Vader zegt ‘pas op m’n kind,
dat hondje bijt.’
Ze luistert niet.
Vader is een hypocriet.
Vader is een lul.
Vader is er enkel en alleen maar voor de centen en
de rest is flauwe kul.
Ik wou dat ik nog één keer
met mijn dochter
aan het handje lopen kon.
Op een mooie Pinksterdag
samen in de zon.

Hoewel er nog steeds de bijterige toon in zit en de met opzet schunnige taal (detail: Leen Jongewaard die het liedje uitbracht als singletje en er een hit mee scoorde, zong ‘Vader is een nul‘), is de angst en weemoed van elke vader die de onschuld van zijn dochter ziet verdwijnen goed in het gedicht gestopt.

Deze bundel van Schmidt mag niet in uw boekenkast ontbreken, simpelweg omdat ze uniek is. Ze heeft een genre ontwikkeld, dat ze vrijwel in haar eentje bevolkt. En ook al heeft ze niet het Grote Idee, ze slaat veel spijkers op de kop.

Hollander, Loes den | Genadeklap

9200000045983376In deel 2 van Dossier Metselaer met als titel Genadeklap richt Loes den Hollander zich allereerst heel persoonlijk tot de lezer. Ze waarschuwt de lezer terecht voor dit tweede deel. Het valt niet te lezen zonder de voorkennis van deel 1: Aangetast. Haar advies om de juiste volgorde te hanteren heb ik me ter harte genomen.

Qua opbouw voldoet het boek aan het eerste deel. Ook hier maak je het verhaal als lezer mee vanuit verschillende perspectieven, personen: Gideon, Rifka, Bea en Matthias. Zo krijg je een compleet beeld van de gebeurtenissen, omstandigheden en ervaringen van de hoofdpersonen. De structuur zorgt ervoor dat je het verhaal goed kunt volgen, want een zekere complexiteit kent dit boek wel. Den Hollander weet in dit spannende en verrassende vervolg continue de vinger op de zere plek te leggen. En dat dat pijn doet bij de verschillende personages moge duidelijk zijn…

Het is lastig een gedegen samenvatting te geven van dit deel. Je geeft al snel de clou uit handen. Een poging: nu eenmaal bekend is geworden wat er met Tamara Metselaer gebeurd is, belandt de schuldige achter de tralies. Een ieder probeert nu de draad van het gewone leven op te pakken. En toch… door de gedoseerde spanning die Den Hollander langzaam maar zeker wat opvoert, voel je als lezer aan dat er zaken niet kloppen. Wat is het verhaal achter de tragische gebeurtenissen? Welke rol speelt Bea, de moeder van Rifka in het grotere geheel? Er is met elk personage wel wat mis. Grondig mis… Individuele geheimen, diepgewortelde haat- en nijdgevoelens komen bovendrijven: ‘Iets in hem weet zeker dat hij deze vrouw uit zijn buurt moet houden. Ze is de moeder van het meisje dat hij heeft doodgereden en het kan niet kloppen dat ze vrede met hem wil sluiten. Dat zal geen enkele moeder in haar hoofd halen. Vrede is een station te ver.’

De plaats voor religie en het geloven in een hiernamaals wordt hier en daar ook aan de orde gesteld. Twijfel, ongeloof en verharding lijken te winnen. ‘Zou er iets zijn na het leven? Ze heeft dat nooit geloofd, ook al maakte ze zichzelf de eerste tijd na Lieves dood wijs dat er zeker iets was waar je naartoe ging. Iets waar je elkaar later terugzag. (…) Ze sluit haar ogen en zoekt naar beelden van haar kind. Laat haar dansen, laat haar gelukkig zijn, laat haar verlangen naar de toekomst. Het lijkt wel of ze nu bidt.’

Wanneer je deel 1 kent, is het jammer dat er zoveel weer opgerakeld wordt wat je al lang weet. Het boek kent verschillende herhalingen die niet altijd noodzakelijk zijn. Dat kan de vaart er op sommige momenten uithalen. Maar uiteindelijk lees je toch door, omdat je absoluut wilt weten hoe de vork in de steel zit.

Boogers, Alex | De lezer is niet dood

1vvh9789057597909 (1)Alex Boogers komt met een ode aan de lezer. De springlevende lezer. Een oproep aan iedereen die de liefde voor het boek, het verhaal pur sang moet doorgeven: boekhandelaren, docenten, schrijvers en uitgevers. Een schotschrift. Een hekelschrift. Een pamflet. Een aanval gericht op iedere schrijver die zich laat meeslepen door de zucht, het verlangen naar meer erkenning, meer roem, meer geld, meer aandacht. Een verdediging voor diegene die zich hierdoor niet laat meeslepen, maar zich richt op het schrijven van een goed verhaal, omdat dat verhaal de moeite waard is, omdat dat verhaal geschreven moet worden.

In 64 niet mis te verstane pagina’s neemt de auteur de lezer mee op reis naar een ‘verschraald landschap’. In deze vreemde streek toont hij de lezer, die halfdood is. ‘De lezer is niet dood. We laten hem in een verschraald landschap sterven van de dorst. We geven hem zand in plaats van water. Maar dood is hij niet.’ 

De boodschap van zijn verhaal is dat er gezocht moet worden naar nieuwe lezers. Ondanks het feit dat er steeds minder gelezen wordt. ‘Als er onder de leerlingen een lezer zit die iets aan het boek heeft dat hem is aangereikt, dan is het niet voor niets geweest. Als er een mens is die een boek oppakt en openslaat en daarmee voor het eerst in zijn leven een lezer wordt, dan bestaat de lezer. Hij is niet dood.’

Boogers toont in mooie volzinnen met dito beeldspraak aan dat jarenlang de lezer hetzelfde leesvoedsel is voorgehouden. Hier was iedereen bij gebaat en niemand klaagde: schrijvers, boekhandelketens, uitgevers. Er werd geld verdiend. Daar draaide het allemaal om. Het ging om de massa, die toch wel vreet wat tot hem komt. Maar ondertussen is die lezer als de mishandelde gans die elke keer hetzelfde voer door zijn strot gedrukt krijgt, die vreet en vreet totdat hij niet meer kan. En het vervolgens uitbraakt. ‘Met het braaksel dat uit zijn mond gulpt ligt hij schokkend op de grond en kermt: ‘Red mij!’ De vorm van het boek werd belangrijker geacht dan het inhoudelijke verhaal. Dit tij dient te worden gekeerd. Want ‘niemand neemt de belangrijke taak van verloskundige op zich en helpt nieuwe lezers op weg. Waar staan de kraamkamers? Wie leidt in? Wie maakt de lezer?’

Alex Boogers houdt een schitterend pleidooi om de boekenlijsten (‘de boekenlijst als poppenkast’) op de middelbare scholen eens tegen het licht te houden en al die grote schrijvers van toen eruit te gooien en de lijsten te vernieuwen met de schrijvers van nu: schrijvers die dicht bij de mensen staan, die weten wat er leeft onder de mensen. Die een verhaal hebben te vertellen dat gehoord wil worden. ‘Ik zie dat er voor de lezer wordt bepaald wat hij leest, hoe hij het moet lezen, wat hij ervan moet vinden. Er wordt ons een voorstelling gegeven van de wereld zoals wij die moeten zien, maar niet zoals die werkelijk bestaat.’

Boogers is scherp. Messcherp. ‘De lezer is een kijker, de kijker is een verdwaalde lezer, een verstandelijk gehandicapt kind dat aan de hand wordt genomen en de titels en schrijvers op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. ‘Toe maar, lees dit maar. Dit is goed.’ Het gaat de schrijvers tegenwoordig om aanzien en rijkdom. Maar ‘wie het werk maakt voor de massa is van nature angstig. Een producent van content.’

Wanneer ben je echt geslaagd als auteur? ‘Wie je boek zoekt, zal het vinden, en als je het, als schrijver, voor elkaar hebt gekregen dat er een lezer is die na het lezen van je boek iets anders naar de wereld kijkt, op een wijze zoals hij nooit eerder heeft gedaan, dan heb je veel bereikt. (…) Je bent voor heel even een god in de gedachten van die vreemde andere.’

Dit verhaal beukt je hersenen in. Het vraagt erom gelezen en herlezen te worden. Boogers toont aan dat het inderdaad om het verhaal gaat. Dit boekje is een puik voorbeeld van zijn eigen schrijversvisie.

Palmen, Connie | Jij zegt het

Connie Palmen - Jij zegt hetOok al schrijft Connie Palmen niet veel ‘grote romans’, ze is een absolute grootheid in de Nederlandse literatuur. Haar boeken De vriendschap en I.M. zijn zeer het lezen waard. In dit boek, dat eigenlijk een postume, fictieve autobiografie van Ted Hughes is, wordt vooral ingezoomd op zijn relatie met Sylvia Plath.

Palmen heeft zich voor dit boek moeten inleven in de persoon Ted Hughes. Dat lijkt me geen makkelijke opgave, want Hughes is een persoon wiens integriteit veel in twijfel wordt getrokken, vooral door liefhebbers van het werk van zijn vrouw. Ted Hughes is namelijk tot over zijn oren verliefd geworden op Sylvia Plath en zij op hem. Samen beginnen ze aan een heftige relatie, waarin ze beiden volledig in elkaar opgaan. Bij een eerste periode van gescheiden zijn valt op beiden een dusdanige somberte, dat ze elkaar toch maar snel weer opzoeken. Het tekent de relatie, want een dergelijke verbondenheid (waarbij elke afwezigheid verdacht wordt gemaakt) is uiteindelijk niet gezond.

Het verhaal is verzonnen, maar de personen en openbare feitelijke gebeurtenissen kloppen. Palmen schreef met I.M. een werk dat ze zelf ‘autobiofictie’ noemde. Dit boek is dat ook, maar dan zonder ‘auto’. We krijgen de zaak volledig van de kant van Hughes te horen, waarbij hij door het hele boek heen meteen al uitlegt dat al die gebeurtenissen onafwendbaar zouden uitlopen op een slecht einde. Hoewel hij dat invoelend doet, wast hij ook voortdurend zijn handen in onschuld. Deze ambivalentie roept des te meer bewondering op voor Palmen, want gedurende het lezen had ik steeds het gevoel een tekst van Hughes te lezen, terwijl elke letter echt door Palmen is opgeschreven. Het is al bijzonder moeilijk je grondig in te leven in een persoon, hoe moeilijk moet het zijn je in te leven in een persoon die waarschijnlijk zelf verscheurd wordt door twee grondemoties.

Ted HughesSylvia PlathHughes trekt de tussenkomst van een bevoegde arts in twijfel, terwijl zijn eigen aanpak nogal zwaar op zijn occulte voorkeuren leunt. Hij is bezig met astrologie, horoscopen, hypnose en het ouija-bord. Als zijn vrouw het af en toe moeilijk heeft, past hij deze technieken toe om haar te helpen. Zo is de vader van Plath overleden toen ze drie jaar was, en lukt het hen via het ouija-bord informatie over hem te verkrijgen. Maar het helpt allemaal niet haar geestelijke problemen te overwinnen. Ik vind het persoonlijk ook een bedenkelijke zaak om dit soort krachten in te schakelen voor wat voor probleem dan ook, omdat uit het boek ook duidelijk blijkt dat ze die niet onder controle hebben.

Het boek leest makkelijk, maar er zit wel een flinke dosis verwijzingen naar literaire voorbeelden en verwanten in van zowel Hughes als Plath. Ik mis dan trouwens weer de teksten die Hughes en Plath hebben gepubliceerd (behalve het motto), die op bepaalde momenten zeker passend zouden zijn geweest. Maar wie zich daar niet aan stoort, treft ook een hartverscheurend verhaal aan over een man en een vrouw die niet zonder, maar uiteindelijk ook niet met elkaar kunnen leven. En wie Sylvia Plath googelt, komt er al snel achter dat dat niet goed kan aflopen.

Coppers, Toni | De vleermuismoorden

9789022332061Met De vleermuismoorden van de Vlaming Toni Coppers heb je een spannende, typisch Vlaamse policier in handen. Dit boek is een deel uit de serie rond commissaris Liese Meerhout. Dat het blijkbaar een kwalitatief goed boek is, is te merken aan de prijs die het kreeg in 2015: de publieksprijs van de Hercule Poirotprijs. Coppers won in 2014 al de prestigieuze prijs met zijn boek Dood water. Veelbelovend!

Maakt Coppers de hooggespannen verwachtingen ook waar? Ja en nee. Allereerst de cover van het boek. Spannend, mysterieus, uitnodigend. Een groot landhuis, eenzaam in een besneeuwd landschap, hier en daar een verlicht raam. De ondertitel luidt: Een Liese Meerhout-thriller. En daar gaat het licht mank. Het is geen thriller. Het is een spannende policier; ‘Baantjer+’ zeg maar. Interessant is het motto voorin: ‘For there is nothing either good or bad, but thinking makes it so.’ (William Shakespeare) Maar ik vind het motto wat onderbelicht in het verhaal. Hoofdstuk 1 start op 3 december. Elk hoofdstuk heeft een datum als opschrift, dit biedt de lezer in ieder geval een goede structuur. Het boek eindigt op 15 december.

Een echte proloog kent het verhaal niet, maar het eerste hoofdstuk lijkt er wel op. Mooi! Je zit al rap in de gebeurtenissen. De schrijver windt er bepaald geen doekjes om. Een taxibusje knalt met enorme vaart tegen de gevel van een bank. Een ongeluk of is er meer aan de hand? De passagiers komen om; enkele Britse zakenmensen. Dan blijkt de chauffeur van het busje een ex-politieman te zijn. Een onderzoek wordt gestart door Liese Meerhout en de ietwat knorrige en merkwaardige hoofdinspecteur Masson. Het speurdersduo is zeker een toegevoegde waarde in dit boek. De dialogen, de humor, de relationele spanningen die je af en toe voelt, zorgen voor een onderhoudend verhaal. Zoals zo vaak het geval hebben de politiemensen ook hun privéproblemen. Die privézorgen gecombineerd met een spannend plot op jacht naar een formidabele tegenstrever (Vlaams!) doen sterk denken aan de andere (beroemde) Vlaamse auteur Pieter Aspe. Zijn serie rondom Pieter van Inn en Hannelore Mertens trok duizenden kijkers. Dit verhaal, deze boekenserie rondom Liese Meerhout zal wellicht ook ‘zijn duizenden verslaan’. Niet voor niets wordt deze maand gestart met de misdaadreeks Coppers op VTM.

Charmant is de Vlaamse beleving: het taalgebruik, de sfeerbeschrijvingen van het omringende landschap, Antwerpen zelf. Je ruikt, proeft en geniet! Al met al leest het boek vlot weg, is het met enthousiasme geschreven en is het gewoon spannend.

Ruitenberg, Romhild | Gij zult gelukkig zijn

Romhild Ruitenburg - Gij zult gelukkig zijnDe maakbaarheid van het huidige bestaan is iets waar veel mensen onbewust van overtuigd zijn. Ben je ziek? Ga naar een dokter en leef gezonder. Word je niet blij van je werk? Volg een training of maak een carrièreswitch. En zo zijn er legio voorbeelden te verzinnen waaruit blijkt dat, zeker in het welvarende Westen, de mens niet accepteert dat hij niet volmaakt gelukkig is. In de meeste gevallen loopt dat uit op een aardse zoektocht naar meer geluk. Romhild Ruitenberg legt de vinger bij deze trend, maar stelt fijntjes de vraag wat dat geluk dan eigenlijk inhoudt. Vervolgens draagt hij aan dat de Bijbel aards geluk niet afwijst, maar er wel een eeuwig geluk aan toevoegt.

Dat geluk heeft een aantal kenmerken, waarvan het onvergankelijke ervan er dus een is. Daar waar aards geluk heel mooi en nastrevenswaardig kan lijken, gaat het altijd voorbij. Niet alleen aan het einde van dit leven, maar vaak ook al tijdens een mensenleven. Daarnaast is het erkennen van de gebrokenheid van het aardse bestaan juist onderdeel van het geluk en helpt het ons om onze blik voorbij het gebroken bestaan op aarde te slaan. Het helpt ons om een afhankelijk leven te leiden.

Inhoudelijk stelt Ruitenberg dat geluk bovenal goedheid is. Waar in aardse zin geluk vaak wordt ingevuld met ‘plezier hebben in je leven’, legt Ruitenberg uit dat het woord geluk in de Bijbel terug te voeren valt op het Hebreeuwse woord ‘tov’. Maar dat is hetzelfde woord dat gebruikt wordt door God om aan te geven dat de schepping ‘goed’ was. Geluk en goed liggen dus dicht bij elkaar, zijn eigenlijk hetzelfde. Voldoen aan hoe God het alemaal heeft bedoeld, dat is eigenlijk wat geluk is.

Aan het eind van het boekje vinden we nog enkele gespreksvragen bij elk hoofdstuk, bruikbaar voor bijvoorbeeld een studiekring en vereniging. Al met al een prachtig relativerend werkje en behulpzaam bij het accepteren van tijdeijk ongemak.

Woudenberg, van Wieke | Ik wil leven

ik-wil-leven-wieke-woudenberg-van-der-van-veen-boek-cover-9789038924564Wanneer je de diagnose kanker krijgt, staat je wereld volledig op zijn kop. Maar hoe is dat voor iemand die zelf kankerpatienten begeleidt? In 2010 kreeg de auteur van het boek Ik wil leven borstkanker. Yogalerares en levensfasecoach Wieke van Woudenberg stort in. Uiteindelijk is ze overleden in 2014. Haar strijd tegen de gevreesde ziekte wordt beschreven in dit boek. Vreugdevolle momenten worden afgewisseld met diep verdriet. De ene kuur op de andere volgt. Onderzoeken, een second-opinion… alles, maar dan ook werkelijk alles komt op de lezer af. Vanaf het prille begin dat de ziekte zich openbaarde tot ruim vijf jaar later is in dagboekvorm beschreven.

Het voorwoord bestaat uit twee delen: één van de behandelend arts Zoltan Schermann en één van internist-oncoloog Sabine Linn. De inleiding die erop volgt is van de hand van Wieke zelf uiteraard. We zien in de allereerste zin hiervan gelijk een slordige fout. De toon is gezet. Het leesproces vlot niet. Veel herhaling, eindeloos beschreven spirituele eigenaardigheden en soms te lange, haperende zinnen. Je worstelt je door de bladzijdes heen, zoals Wieke zich moet zien te ontworstelen aan de kanker die voortwoekert in haar lichaam.

Het schrijven van dit boek moet louterend zijn geweest voor de schrijfster, die door zo’n diep ziektedal heen is gegaan. Echter, het is te vrezen dat dit voor de lezer niet geldt. Tenzij… je zelf door een dergelijk dal bent gegaan. Dit boek is voor zo’n specifieke doelgroep geschreven, dat het de ‘algemene lezer’ niet kan boeien. Ongetwijfeld roept dit boek veel herkenning op bij diegene die ook kanker heeft (gehad), of bij diegene die spiritueel ingesteld is en zich bezighoudt met aardstralen, yoga, mandala’s, kaartleggen en andere vormen van spirituele activiteiten. De nuchtere lezer kan hier echter niets mee. Juist alle spirituele bezigheden van de schrijfster, waar zij zoveel baat bij heeft en rust in vindt, is de ballast in het verhaal. Juist deze zaken houden het verhaal enorm op, er zit geen vaart in. Wiekes schrijfstijl is bij vlagen mooi. Korte staccato zinnen zorgen ervoor dat je meeleeft met haar gevoel: “Ik kijk naar mijn linkerborst. Er is iets vreemds met die borst. (…) Opeens voel ik onrust. Het klopt niet. Ik durf niet goed te voelen.” Een slechte dag? Een korte(re) zin! Afgemeten, verbeten schrijft ze over de mindere periodes in haar ziek-zijn. Ook de nodige zelfspot en humor ontbreken niet. De woordkeuze van Wieke valt soms tegen: hard schrijft ze over de ziekte, de strijd, de pijn, gevoelens… begrijpelijk, maar houd het netjes qua woordgebruik.

Het is knap dat je als schrijfster je zo kwetsbaar durft op te stellen en een inkijk geeft in je persoonlijke leven. Gewaagd! De kritische noot is: Zit de lezer hier op te wachten? Een spanningsveld… Zelf schrijft ze in de inleiding: “Uiteindelijk zal de geschiedenis gaan bepalen of het inderdaad een gelezen boek wordt, hoe het zijn weg zal gaan vinden, de wereld in.” Wieke van Woudenberg heeft een intiem, emotioneel verhaal geschreven voor een zeer specifieke doelgroep, eerlijk maar ook vermoeiend.

Eerder geplaatst op www.Hebban.nl

Boyne, John | De jongen op de berg

naamloos10 jaar na zijn ontroerende en waardevolle roman De jongen in de gestreepte pyjama komt John Boyne met eenzelfde soort verhaal… maar dan toch anders. Een boek dat elke lezer aanzet tot nadenken over zijn eigen handelen. Met oog voor detail en met fraaie, poëtische zinnen zorgt Boyne ervoor dat je voor altijd Pierrot in het hart sluit.

Pierrot, een jonge Franse jongen wiens ouders zijn overleden, belandt in een weeshuis. We schrijven 1935/36. Gescheiden van zijn trouwe viervoeter D’Artagnan en zijn joodse en dove vriend Anshel verblijft hij enige tijd in dit huis. Hij heeft het er niet altijd even makkelijk. De goede zorgen van de zusters Durand ten spijt wordt Pierrot geregeld gepest. Op een dag komt er een brief. Er blijkt een volle tante van hem te zijn, ze woont in Oostenrijk en is huishoudster in een grote bergvilla, De Berghof. Tante Beatrix zorgt goed voor Pierrot. Pierrot vraagt zich echter wel af wie er eigenlijk woont in de villa. Hoe zit het eigenlijk met de familie bij wie hij verblijft? ‘Het is geen familie. Het is alleen maar een man. En die vond het best, zolang ik maar niet te lawaaiig was. Hij is er niet vaak…(…)’

‘Toen hij zich omdraaide zag hij aan de muur een foto van een bijzonder ernstige man met een kleine snor die in de verte staarde. (…) Zijn ene hand rustte op de rugleuning van een stoel, de andere lag stijf tegen zijn heup.’ En inderdaad, Pierrot is bij niemand minder beland dan bij Adolf Hitler himself. Te midden van Hitlers ‘hofhouding’ groeit de jonge Pierrot op tot een nazistische en gehersenspoelde Pieter. Deze radicale ‘bekering’ aan de vooravond van en in de Tweede Wereldoorlog is het thema van dit prachtige werk. Langzaam maar zeker, sluipenderwijs, net zo verraderlijk als de nazi’s zelf, tekent Boyne ons die vreselijke verandering. Hoe heeft dit zo allemaal kunnen gebeuren? De lezer weet op voorhand al dat je hier nooit in moet trappen en roept als het ware Pierrot toe: ‘Begin er niet aan! Stop! Tot hiertoe en niet verder!’ Tegelijk spiegelt Boyne tussen de regels door de niet zo argeloze lezer: wat zou jij hebben gedaan? Welke keuze maak jij? Wat als…?

Pierrot is dol op uniformen. Zijn tante en de chauffeur Ernst niet. Ze waarschuwen hem: ‘Zo iemand kan anderen behandelen zoals hij in gewone kleren nooit zou doen. Insignes, lange regenjassen, hoge laarzen. Een uniform geeft ons de ruimte gemene dingen te doen zonder dat we ons ooit schuldig hoeven te voelen.’

Er zou meer aangehaald kunnen worden. In een mooie, waardevolle epiloog blikken zowel Pierrot als Anshel terug op hun heftige jeugd. Verscheurd, verwoest door de oorlog. Maar met liefde in het hart. ‘Ik pakte een nieuw aantekenschrift en een vulpen uit mijn kast. Ik keek mijn oude vriend aan en gebruikte de enige stem die ik ooit had gehad – mijn handen – om drie eenvoudige woorden te gebaren waarvan ik wist dat hij ze zou begrijpen.

Laten we beginnen.’

Edward Rutherfurd | Londen

Rutherford - LondenRutherfurd schrijft met Londen geschiedenis. Als geschiedenis beperkt blijft tot een gortdroge opsomming van feiten, is het voor niemand leuk. Ook historici, zo stel ik me voor, zullen vast hun vreugde halen uit die momenten waarin ze een doorkijkje krijgen, bijna in aanraking komen met het bestaan van een persoon lang geleden. Of wanneer ze door het met elkaar in verband brengen van verschillende gebeurtenissen tot een dieper inzicht komen en als het ware van uit dat historisch perspectief in de toekomst kunnen kijken: daar, op dat moment ging het mis.

Het zijn twee beweegredenen van Rutherfurd om zijn boeken te schrijven. De eerste vind ik prachtig opgeschreven in het slot van zijn boek Londen: ‘Terwijl ze (…) naar de plek keek waar Julius Ceasar misschien had gestaan, strekte ze haar hand uit en raakte die aan.’ Het tweede argument vind ik op zijn website: ‘We weten niet hoe we verstandig kunnen handelen in enig deel van de wereld, in oorlog noch in vrede, tenzij we iets van de cultuur en geschiedenis begrijpen.’ Op de website nog een derde argument, waarbij hij zich verblijdt in de schoonheid van de oneindig creatieve kracht van de mens. Maar dat argument is niet sterk, vind ik. Je kunt het immers ook gebruiken om het tegenovergestelde te betogen (moord, haat en oorlog).

Hoe dan ook: Londen is het lezen waard. Rutherfurd slaagt er in de verbinding tot stand te brengen tussen de lezer en de historische personen, tijden en plaatsen die hij te berde brengt. Een feest der herkenning voor wie Londen een beetje kent. Het boek begint in een niet gedateerde periode waarin op de plek waar Londen nu ligt niets dan een rivier was. De eerst gedateerde periode, 54 na Christus, vertelt het verhaal van een vader en een zoon, die een bescheiden rol spelen in de strijd tegen de Romeinen die het eiland bij hun rijk willen inlijven. De jongen valt op door enkele kenmerken: hij heeft een witte haarlok in zijn overigens zwarte haardos en hij heeft vliezen tussen de vingers aan zijn hand. Het is Rutherfurds manier om de verschillende tijdvakken met elkaar te verbinden, want het volgende tijdvak speelt in 251 na Christus en opnieuw heeft de hoofdpersoon een witte haarlok en vliezen tussen de vingers. Ook in karakter lijken ze op elkaar. Zo suggereert Rutherfurd subtiel een familierelatie.

Hij moet wel, want het is onmogelijk om een verhaallijn uit te spannen over de ruim twintig eeuwen die het boek omspant. Het zorgt ervoor dat het boek bestaat uit 21 tijdvakken met allemaal hun eigen verhaal en eindigt in 1997. Kunstig gevonden, maar voor mij voelt het alsof het boek nooit echt op gang komt. De schrijfstijl is die van een scenarioschrijver: lekker lezen, veel verhaal, weinig vertraging. En je kunt ervan zeggen wat je wil, maar je leert een hoop. En het klopt allemaal, want zegt Rutherfurd: ‘I never alter the historical record just to suit my convenience, or my prejudices. Novelists and movie-makers are sometimes tempted to do that and maybe they believe it doesn’t matter. I think it does matter.’